Hoofdstuk 5 – Vader
Ik heb mijn grootvader aan moederskant (“Pa Broek”) niet bij leven gekend,
maar volgens de familiekronieken bezat hij slechts één enkel dik boek.
In mijn verbeelding zie ik dat dikke boek daar liggen. In de
schamele woonkamer die ik na zijn heengaan in mijn jeugd zo vaak bezocht, op het
plankje rechts naast de Leuvense stoof. Met daarboven het rekje met zijn
pijpen. Mijn grootvader had veel meer doorrookte pijpen dan doorworstelde boeken.
Mijn moeder vertelde vaak dat hij s’nachts wel eens opstond om een pijp te
roken… Om te lezen kwam hij niet uit zijn bed…
Ik beeld me in hoe hij, met tabaksrook omkringeld, telkens weer opnieuw voor mij uit dat dikke boek het scheppingsverhaal zou hebben voorgelezen. En hoe ik dan betoverd zou zijn geweest door de beelden die door zijn vertelling zouden zijn opgeroepen. Hoe zich, door zijn woorden, in mijn hoofd een luilekker aardsparadijs ontvouwde, waar rivieren vol limonade vredevol kabbelden, waar suikergoed uitnodigend aan de bomen groeide en waar de gebraden kippen, lang voor ze dagelijkse kost werden, je zo maar in de mond vlogen. Alsof het elke dag Webbekom-kermis was…
Maar het meest verbijsterd zou mij dan ongetwijfeld het verhaal getroffen
hebben van de verbluffende goocheltruc waarmee de Here God, met één vingerknip,
uit een rib van Adam, een cis-vrouw te voorschijn wist te toveren, een
wonderbaarlijke, alternatieve verschijning, slechts gehuld in een modieus vijgenblad
van Armani.
En s’avonds in mijn puberend bed zou ik dan zorgvuldig mijn eigen
ribben hebben nageteld en zou ik onrustig zijn geworden bij de gedachte dat het
slechts een goddelijke vingerknip scheelde of ik deelde het bed met 24 vijgenbladvrouwen.
Overigens denk ik niet dat mijn grootvader het bezit van slechts
één enkel boek als een enorm gemis heeft
ervaren. Na een dag van zwaar labeur op het veld en de verzorging van een paar
koebeesten in de povere stal heeft een mens om te bekomen niet veel meer nodig
dan rustig een pijp roken naast de Leuvense stoof.
De Bijbel was voor mijn groorvader ongetwijfeld, zoals geleerde
mannen beweren, wat dat Boek reeds in de Middeleeuwen voor God’s uitverkorenen
in dit aardse tranendal was: dé grote universele encyclopedie die alle ultieme
waarheden bevatte.
Het Latijnse woord waarmee de Bijbel aanvankelijk werd aangeduid
was, zo zeggen de geleerden, trouwens niet "biblia" maar
"bibliotheca". En bibliotheca betekende zowel de verzamelplaats van de
boekdelen als het geheel van de teksten zelf, die samen het Oude en het Nieuwe
Testament vormden. De Bijbel dus.
Zoals eeuwenlang voor hem, was de Bijbel voor mijn grootvader waarschijnlijk
het definitieve handboek dat de volledige synthese en de onbetwistbare
verklaring bevatte van zowel het hemelse als van het aardse. En wie zoals hij
daaromtrent kennis wilde verwerven kon in deze "bibliotheek" alle
antwoorden vinden. De Bijbel was het World Wide Web voor mijn grootvader en
zijn tijdgenoten!
Mijn vader had een kleine collectie boeken.
Die verzameling werd op geregelde ogenblikken aangevuld door een
kuise zending van het Davidsfonds en die boeken vonden dan hun plaats in de
door mijn vader zelf getimmerde boekenkast die, op pré-Ikea wijze, soepel
meegroeide zodat zijn aanwassende collectie er op elk ogenblik netjes kon in
worden opgeborgen.
Maar ook
al had hij wel een bescheiden bibliotheek, mijn vader had in feite ook maar één
boek. Want zijn hele leven lang heb ik hem slechts één boek weten lezen en
herlezen en dus stuk lezen: de trilogie “De mannen van de Bounty”.
Het exotische verhaal van de muiterij tegen de hartvochtige
kapitein William Bligh die door Luitenant Christian Fletcher en zijn meutend
gevolg, in de Stille Zuidzee overboord werd gezet.
Waarna
de muiters, samen met een onderweg opgepikte lading frisse inheemse strorokjes dames,
na maanden omzwerving om aan de Britse galg te ontsnappen, op het
paradijselijke eiland Pitcairn aanmeerden. En het schip letterlijk achter zich
verbrandden.
Als ik mijn vader vroeg waarom hij telkens opnieuw dat boek ter
hand nam dan mompelde hij iets over “de roep van de zee” en “het heroïsche
zeemansleven”...
Uit de schoolbibliotheek nam ik voor hem dan ook steeds een “boek
over de zee” mee naar huis. Maar ik denk niet dat hij er ooit in gelezen heeft.
Mijn vaders hart toefde blijkbaar enkel op het paradijselijke eiland Pitcairn.
Veel later heb ik de Bounty-trilogie zelf gelezen.
En toen besefte ik dat mijn vader niet zozeer gegrepen werd door de
“roep van de zee” maar dat zijn stukgelezen Bounty-boek hem zijn leven lang
heeft helpen dromen van een ongerept gelukzalig leven te midden jonge inheemse
meisjes in amper een rokje en aan wie de blanke missionaris de dwingende regel van
een kuise BH nog niet had weten aan te praten.
En ik besefte dat dit beduimelde boek mijn vader toeliet te
ontsnappen aan de dagdagelijkse sleur, dat hij dank zij dit boek de saaiheid
van zijn banaal kruideniersleven kon dragen en overstijgen. Het boek was mijn
vaders ultieme reddingssloep… Een overlevingskans. Zoals voor kapitein Bligh…
En ik leerde vooral de levensles: “Wie niet leest, leeft maar één
enkel leven!”
Later,
in mijn studententijd, leerde ik bibliotheken vooral kennen als imposante
grauwe gebouwen waar, op het eerste zicht, geen boek te bekennen was. Wel
stonden er enorme fichebakken, waarin op goed geluk moest worden gezocht naar
hoogstaand drukwerk waaruit dan onbeschaamd kon worden geciteerd om aan een af
te leveren universiteitsachtige thesis een schijn van wetenschappelijkheid te
geven.
Na de
zoektocht in de fichebakken, geholpen door een ingewikkelde “universele
decimale classificatie” (UDC), schreef men de veelbelovende titels op een
formuliertje, men drukte op een belletje.
En kijk,
uit de duistere ingewanden van de bibliotheek verscheen dan, na enig onvoorspelbaar
tijdsverloop, een sloffende grijze stofjas die met dat formuliertje terug in de
coulissen verdween en die, in functie van zijn humeur van de dag, na min of
meer lange tijd, de gevraagde muf ruikende werken op de balie kwam deponeren.
De tachtiger jaren, nog net voor de computer en het internet voor iedereen binnen handbereik kwamen, waren de hoogdagen van het bibliotheekwezen. Elke stad en elk dorp kreeg zijn Cultuurcentrum en elk Cultuurcentrum zijn Openbare Bibliotheek. Met bijna in elke straat een plaatselijke uitleenpost. Diest kon natuurlijk niet achterblijven.
De stedelijke bibliotheek werd dé plaats waar mijn kinderen op zoek
gingen naar documentatie als ze op school een spreekbeurt moesten geven over
“Mijn hamster” of, het jaar nadien, over “Mijn hamster”.
Maar de digitale evolutie was niet te stoppen. De kinderen van
vandaag lepelen “de wereld” op van het scherm: van het televisiescherm, van het
computerscherm, van het scherm van de tablet, van het scherm van de smartphone…
Vergeleken
met de wondere, flitsende wereld van het internet vinden ze boeken dikwijls
saai. En daar hebben ze soms best wel gelijk in ook.
En de
door de leraar Nederlands opgelegde “te lezen” boeken, zorgen slechts zelden
voor een “coup de foudre” met de schone letteren. Woorden kunnen inderdaad wat
schraal aandoen als je het vergelijkt met een blitz computerspel, waar je de meest
wonderbaarlijke avonturen kan beleven door op een knopje te drukken.
Het kan onbegonnen werk lijken maar ik zal mijn nageslacht moeten
blijven overtuigen van het feit dat een boek helemaal geen banaal stapelje
woorden is, maar een regelrecht wonder, verpakt in een bundeltje papier.
Ik zal hen moeten blijven
voorhouden dat woorden evenzeer magische knopjes zijn die allerlei beelden,
gevoelens, kleuren en geuren in het hoofd kunnen losweken. Hen leren dat er al
lezend een unieke wereld tevoorschijn kan worden getoverd, een wereld die zich moeiteloos
vermengt met de eigen ervaringen. Een wereld die je laat huilen of laat lachen,
laat sidderen of intens genieten.
Mijn grootvader had één boek.
En mijn vader had in feite ook maar één enkel boek
Ik vrees dat mijn achterkleinkinderen ook niet méér dan één boek in
huis zullen hebben.
Hier hetzelfde verhaal
BeantwoordenVerwijderenHier hetzelfde verhaal
BeantwoordenVerwijderen