zondag 20 augustus 2023

Herinneringen van een kruidenierszoon #7

 

Hoofdstuk 7 – Pro Patria Crescunt

 

 

 

 

 

Halfweg de jaren 50 kwamen onze altoos wijze bestuurders plots tot de vaststelling dat er in het Belgische leger verhoudingsgewijs te weinig Nederlandstalige officieren waren om onze “Vlomse piotten, zandstroefers en gamellenboefers” in oorlogstijd de weg naar de slachtbank en aansluitend naar een oorlogsmonument met hun naam erop, de periodieke Last Post en de eeuwige roem te wijzen.

 

De binnen het officierenkader bestaande taalverhouding (60% F voor 40% N) was immers net het omgekeerde van wat de werkelijke taalverhouding was bij de manschappen onder de wapens (“vrouwschappen” waren er nog niet en “mensschappen” al helemaal niet). 

En het Vlaamse bewustzijn was inmiddels zodanig geëvolueerd dat “Pour les Flamands la même chose!” niet langer meer als “normaal” werd aangevoeld en braafjes werd gedoogd.

 

Om de gewenste ommekeer (60% N, 40% F dus..) te forceren werd beslist vanaf het schooljaar 1955, naast de reeds bestaande F en N afdelingen gehuisvest in Laken, als katalysator, in Lier een tweede Nederlandstalige afdeling van de Koninklijke Cadettenschool te openen.

 

Daardoor zouden, eenmaal tot gekomen, op termijn in principe jaarlijks bijkomend zowat 55 Nederlandstalige koninklijke kwekelingen aan de slagorde kunnen worden toegevoegd.  

De school stond al een tijdje niet alleen meer uitsluitend open voor de “zonen van…” maar gaf toegang aan alle jongeren op zoek naar een “uitdaging”... 

Jongeren die, indien geslaagd in een toelatingsexamen en medisch goedgekeurd, bereid waren “in dienst” te gaan en daarbij afstand te doen van hun kostbare, onvervangbare jeugd.

 

Het wapenschild vermeldde het devies van de school “Pro Patria Crescunt” (“Zij groeien op voor het Vaderland”), daarmee de opdracht van de instelling samenvattend: jongelingen voorbereiden (via de aansluitende studies aan de Koninklijke Militaire

School) op een officiersloopbaan in dienst van het Vaderland.

 

Voor kruidenierszonen (zoals ik..) en andere uit de werkmansbroek geschudde jongens van nederige komaf bood die opleiding waarachtig het vooruitzicht op een “sociale promotie”. 

Want een officier droeg toen nog wat aanzien met zich mee.

En aan de horizon wenkte hem een riant pensioen. (Breek me de bek niet open…)

 

De Cadettenschool was voor sommige jongeren ook een laatste kans, een ultieme strohalm, een laatste reddingssloep, die hen in extremis toeliet zich te “herpakken” en zo te ontsnappen aan het afschuwelijke vooruitzicht van een leven in het blauwe werkpak (de “blauwe kloon” zeiden ze hier bij ons).

Het schrikbeeld dat vader opriep telkens hij ons vermaande met de fraze: “Joeng, iëne keer da ge uwe blauwe kloon hét aangetrokken, geraakter der nooit nimiër van af…”

 

Maar ach, zich van geen kwaad bewust krekelde mijn broer zich in het plaatselijk Atheneum vrolijk doorheen het schooljaar 1954-1955.

 

Zijn drukke interacties met het andere geslacht (er waren toen gelukkig nog maar twee geslachten uitgevonden…) noopten hem ertoe (een mens moet nu eenmaal zijn prioriteiten kiezen) zijn studies een klein beetje te verwaarlozen. Nou ja, “een klein beetje” is wat zwak uitgedrukt. 

Want kijk: op het einde van dat schooljaar was hij over gans de lijn grandioos “gebuisd”. Blijven zitten was het vernederend verdict! Het jaar opnieuw doen!

 

Ten huize Tulkens sloeg de paniek toe en tijdens de aansluitende heftige “pedagogische” gesprekken zwaaide vader dreigender dan ooit (symbolisch) met de gevreesde blauwe werkmansbroek.

En toen…

Ja toen was er “Nonkel Jean”…

 

Nonkel Jean als een door de hemel gezonden influencer avant la lettre die voor een compleet onverwachte wending zou zorgen.

Nonkel was een pure Brusseleir, een echte Brusselse ket die op één of andere manier in een romance en aansluitend in een huwelijk verwikkeld was geraakt met mijn groottante Paulien, een zus van mijn Webbekomse grootmoeder.

Ik kan me echt niet voorstellen waar mijn dorpse groottante Paulien die afgeborstelde grootstedeling tegen het lijf zou kunnen gelopen zijn. Maar kom…  Alweer een vraag die ik heb nagelaten te gelegener tijd te stellen aan hen die het konden weten…

Nonkel Jean was, zo werd in Webbekomse familiekringen eerbiedig gefluisterd, “iets hoog geweest in het leger”, “iets gradé” … Al wist men aanvankelijk niet wat soort “gradé” precies. En hoe hoog dan wel… Maar dat hij “geweest was” dat stond vast en dat volstond om een onkreukbare reputatie mee te dragen..”

 

Later werd duidelijk dat Nonkel Jean ooit werkzaam was als opperkok in de eerbiedwaardige Koninklijk Militaire School, als een soort premature Piet Huysentruyt met stepen dus. En wat hij daar zag vervulde hem zowaar met de herhaaldelijk door hem uitgesproken bewondering voor de “sjieke tiepen” van wie hij de gamellen mocht vullen. Het puik van de Natie at destijds als het ware uit zijn hand…

 

Hij woonde samen met tante Paulien in een rustige wijk in de Brusselse rand, maar door hun geregelde bezoekjes aan Webbekom werd de familieband in stand gehouden. Zo geraakte Nonkel Jean, tijdens een routine Webbekoms weekendbezoek, toevallig verwikkeld in de alarmfase “scharlaken toestand” die ten huize Tulkens in Diest was afgekondigd ingevolge het krekelend studiefalen van broer Emiel.

Terwijl vader dreigend met de werkmansbroek zwaaide zag Nonkel Jean, daaromtrent geconsulteerd, meteen een betere oplossing voor de crisis. Discipline!! En bij nood aan discipline was er voor hem maar één efficiënte aanpak: den Troep!

 

Op grond van deze heldere analyse ging broer Emiel (met de werkbroek gechanteerd dus!) in juli 1955 op weg naar het toelatingsexamen van de pas in Lier opgerichte Koninklijke Cadettenschool.

Hij slaagde in dat examen en in september van dat jaar vatte, hij samen met een vijftigtal andere batig gerangschikte kandidaten, in Lier het hoger secundair humaniora Grieks-Latijnse aan.

Hij zou die studies na drie schooljaren met succes afsluiten.

Discipline nietwaar! Nonkel Jean wist het wel!

 



Dientengevolge maakte ik, lang voordat mijn eigen tijd was gekomen, kennis met de Cadettenschool.

Want de kwekelingen in opleiding in die fabriek voor officieren mochten slechts alle veertien dagen even op weekend: van zaterdag 16:00u tot zondagavond 22:00u. Als ze tenminste niet van dit privilege waren beroofd wegens slechte studieresultaten of omwille van disciplinaire wandaden

Vanaf het “intrede” van mijn broer werd voor mijn lieve moeder en ik het bezoek aan Lier een veertiendaagse zondagnamiddagse uitstap. Met in onze bagage proper wasgoed, eetbare dingen en aanmoedigende woorden.

 

Zo werd ik in de drie jaar dat mijn broer er verbleef al een beetje vertrouwd met de binnenkant van Kazerne Dungelhoef.

Dus, toen ik op 26 augustus 1958 zelf (drie dagen na mijn vijftiende verjaardag…)  als “kindsoldaat” door de grote bek van de massieve ingangspoort werd opgeslokt, kwam ik niet, zoals mijn 55 lotgenoten, in een compleet vreemde wereld terecht.

Hier was ik eerder al vele malen geweest!

 



 

 

Daar in Lier voltrok zich het onverhoopte: mijn flierefluitende broer Emiel ontpopte zich (dankzij de discipline natuurlijk!) tot een meer dan voorbeeldige student.

 

Hij had plots flink de smaak te pakken gekregen van de cijfertjes en de lettertjes die hem werden ingelepeld, zo flink dat hij maar bleef herhalen dat ik ook misschien eens die weg op moest gaan en (om te beginnen) zo een officieel toelatingsexamen zou moeten meemaken.

 

"Niet echt om te slagen natuurlijk zei hij", maar gewoon om eens te ervaren hoe zo een officieel selectie-examen zijn beloop kreeg... Gewoon om te zien wat ik waard was.

Nonkel Jean opperde geen bewaar… En ik uiteindelijk ook niet.

 

En kijk in de aanloop naar het schooljaar 1958-1959 begaf ik mij, zonder enige druk, zonder enige ambitie, zonder enige verwachting, samen met heel veel andere bleke melkmuilen, naar Lier om er het toelatingsexamen “gewoon eens mee te maken”…

 

De rest is geschiedenis die door eerste sergeant-majoor Bertels (“de Fille”) geacteerd werd in het inlichtingenboekje van Cadet Nr40 die in het examen geslaagd en batig gerangschikt bleek en die samen met 55 andere geslaagde kandidaten op die op de zomerdag van 26 augustus 1958 Kazerne Dungelhoef, Vaartlaan 47 Lier (later Baron Opsomerlaan, 51) binnentrad.

 

Met een bescheiden resultaat van 10,88/20 en ondanks 2 uitsluitingscijfers werd ik toch als 40ste op 56 kandidaten aanvaard. Vooruit dan maar! De selectie was nu eenmaal streng...


 


Met zijn vlijtige aantekeningen in mijn “Inlichtingenboekje” bewaarde “de Fille” het wel en wee van mijn drie jaar cadettenleven voor het nageslacht: mijn schoolresultaten, mijn medische records en, vooral, mijn strafblad…

 

Wat de schoolresultaten betreft herinneren die notities mij aan mijn krampachtig maar uiteindelijk geslaagd aanklampen bij mijn oudere en meer begaafde klasgenoten…

 

Want kijk, gedurende 2 schooljaren bengelde ik in mijn klasje van 6 “Grieken” hijgend en puffend achteraan de rangschikking om dan in een historische eindspurt als 4de te eindigen 



 

 

Het luik “Inschrijvingen voor doktersonderzoek” brengt mij terug de maand juni van 1960 glashelder in herinnering… 

 

Om de tijd te overbruggen tussen het einde van de examens en de schoolvakantie stonden destijds voor de Cadetten “culturele” daguitstappen op het programma.

Zo leverde vrijdag 24 juni 1960 ons een “cultureel verantwoord” bezoek op aan sigarenfabriek Verellen in Wuustwezel, waar we als potentiële toekomstige sigarenrokers op het hoofdkwartier van de strijdkrachten, met gepaste honneurs werden ontvangen.

 

De gul rondgedeelde sigaren werden wel verteerd maar ze werden onvoorzichtig, in naam van de public relations, aangevuld met veel te veel rondjes Triple Trapist.

Die geestesvernauwende breuvage oplepelen aan ascetische, alcoholvrij levende Cadetten is natuurlijk om problemen vragen.

 

De nacht die volgde was ik zelf de sigaar en bracht die door boven de toiletpot. Een zware kater dacht ik. Maar, bij aanhoudend ongemak geconsulteerd, werd door de dokter ’s morgens een acute blindendarmontsteking gediagnosticeerd.

Een aftandse ambulance bracht me op zaterdagmorgen 25 juni 1960 met loeiende spoed naar het Militair Hospitaal (MH) van Antwerpen.

(Fille noteerde in mijn inlichtingenboekje mijn opname verkeerdelijk op datum van maandag 27 juni. Helemaal fout Fille: twee tuchtconsignes!)

 

Nu was er waarschijnlijk geen slechter moment om in een Militair Hospitaal aan te komen dan wel op een zaterdagmiddag aan de vooravond van het zomerverlof.

Tenzij dan als op dat moment bovendien alle militaire dokters thuis in stand-by zijn geplaatst, klaar om uitgezonden te worden indien in onze wegglijdende Congolese kolonie rellen zouden uitbreken bij de onafhankelijkheidsfeesten van 30 juni (“Indépenda!! Une femme blanche pour tous!!)

 

De verwelkoming in het hospitaal die zaterdagmiddag verliep dan ook heel sober.

Het  ontvangstcomité bestond uit een “cibist” en een nonneke.

Cibisten waren seminaristen die in het CIBI (Centre d'Instruction des Brancardiers et Infirmiers) van Aalst hun legerdienst aanvatten.

Ze kregen daar een opleiding als brancardier en zouden in oorlogstijd als aalmoezenier ingeschakeld worden.

In afwachting werden ze veelal te werk gesteld in de militaire hospitalen waar ze, verzekerd van het eeuwige leven, met een onverwoestbaar gelukzalig humeur de pisflessen leegmaakten.

 

Een van onderdrukt moedergevoel overlopend nonneke legde mij sussend te bed. Met een enorme zak ijs op de buik.

“We zullen op God betrouwen”, zei ze zacht…

En kijk: de pijn ebde wonderbaarlijk weg...

Maar toen ze de volgende morgen haar kuise hand op mijn buik legde, vloog ik tegen het plafond. Het ijs was wel weg, maar de pijn was in alle hevigheid terug! 

 

Blijkbaar kon dat zorgzame nonneke toen toch in allerijl een chirurgijn vorderen die, aansluitend bij zijn zondagse croisants, mijn appendix onder zijn bistouri zag uiteenspatten: “appendix peritonitis” jammerde de medicijnman nog terwijl hij het recalcitrante aanhangsel uit mijn onderbuik wegknipte en de aldaar veroorzaakte smurrie wegpompte…

 

Naar verluid heb ik enkele dagen, zelf “ietwat” afwezig, gezweefd tussen het aardse hiervoormaalse cadettenleven en de mutatie naar het hiernamaals.

Later vernam ik dat de aalmoezenier, na een ziekenbezoek samen met mijn ouders, tegen hen zou gezegd hebben: “Al wat we voor hem nog kunnen doen is bidden!”. Nou, dat heeft geholpen…

Gelukkig volgde ik geen zedenleer zoals sommige van mijn goddeloze medecadetten en had ik dus een joker die ik triomfantelijk op de (operatie)tafel kon gooien.

Met succes, want kijk, op 22 juli 1960, mocht ik het hospitaal verlaten en na een herexamen en een ingekorte vakantie was ik klaar voor de retorica.

 


  

Aan het luik “Consignes, Straffen en Tuchtmaatregelen” van mijn inlichtingenboekje heeft de Fille wel het meeste werk gehad. 

Zijn notities geven een compleet maar ontluisterend beeld van de pietluttigheden waarvoor een Cadet schoorvoetend op het verslag van de Afdelingscommandant (Kapitein Waer. Een kapitein zowaar! Een hoge piet in cadettenogen) moest verschijnen: schoenen niet gepoetst, haar te lang, kast niet gesloten, praat en lacht in de studiezaal en sticht wanorde, straf gevraagd door de leraar scheikunde of door wie dan ook.

Wat een resem banale, roemloze pekelzonden werden toch op mijn strafblad voor het nageslacht bewaard!  Banaal en roemloos, tenzij dan misschien de historische notitie van 28 april 1961 die luidde: “Maakt in de studiezaal papieren vliegers en steekt die in brand”



  

Ik herinner mij met satanische napret hoezeer de brandende vliegertjes die ik lanceerde en die, zoals eerder de V1 en V2’s, op onvoorspelbare plaatsen neerkwamen, voor terreur en ontreddering zorgden in de studiezaal.

Afgezien van twee tuchtconsignes (2 T.C.), zijn die terreurdaden nogal onopgemerkt voorbijgegaan terwijl op die dag door mij een revolutionair nieuw tactisch concept werd gelanceerd.

Het zal iedereen bekend zijn dat dit blind toeslaande wapen ook vandaag nog veelvuldig wordt ingezet door de Palestijnen in de Gazastrook om terreur te zaaien bij de Israëlische burgerbevolking.

 

Van de nochtans zorgvuldig bij de ingang uitgefilterde selectie behaalden slechts 31 van de 56 aangeworven aspiranten het diploma hoger secundair onderwijs zouden behalen. 62% geslaagden. Je zou er vandaag als schooldirecteur eens moeten mee afkomen…

26 van hen slaagden in de ingangsproeven voor de Militaire School waar het kaf van het koren verder zou worden gescheiden.

 

Als enige van mijn klasje van 6 Grieks-Latijnse amici ging ik die weg op. Dit was duidelijk lang voor de tijd dat het adagio “Iedereen moet meekunnen!” het peil van het onderwijs was gaan bepalen. Wie destijds niet mee kon die bleef onverbiddelijk achter.

Maar dat ik, wat mij betreft, naar best vermogen heb bijgedragen aan de vernederlandsing van het officierenkorps dat staat inmiddels wel vast…
Et pour les Flamands la même chose godverdoem!

                

 


         

 

2 opmerkingen:

  1. Anoniem7:57 a.m.

    Volledig gelezen Rik !

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Anoniem10:33 p.m.

    Beste Rik,
    Dit verhaal heb ik bij toeval ontdekt, maar
    heeft me toch sterk aangegrepen omdat ik diezelfde ervaringen ook heb ondergaan in de periode 1959 tot 1962. Schriftelijke bewijzen van mijn doortocht in Lier zijn helaas verloren gegaan, maar het relaas dat je geeft is integraal voor mij van toepassing, zij het dan met enkele kleine nuances. Het verhaal doet me soms met een lach en een traan een periode van drie jaar herleven. Een meesterlijke beschrijving van de sfeer tussen de muren van de Kadettenschool in die periode.

    BeantwoordenVerwijderen