Wie een oudere man tot stadsdichter aanstelt haalt natuurlijk de
nostalgie met bakken in huis, het kwijlend gemijmer over vroeger en hoe alles toen leuker
was: het leven veel socialer tijdens zomers die schaamteloos warmer waren en die natuurlijk veel langer duurden..
Niet iedereen heeft daar wat aan.
Want natuurlijk heeft niet iedereen de zomervakanties van zijn
jeugd op de Halve Maan gesleten, kauwend op “zjizjip” of “tutteflut”.
Natuurlijk weet niet elke toevallige lezer nog wie “den Tist” was, wie
André Darrigade en wie Thomas Pips.
En wie heeft nog de geur van gebakken “boestring” in de neus?
Maar de opdracht bij het gedicht Zomer1957 geeft dan ook duidelijkheid omtrent de doelgroep waarop gemikt werd: “voor wie het zich herinnert”.
Met de achterliggende gedachte dat wie lectuur zoekt geschikt “voor
lezers van 7 tot 77 jaar” dan maar Kuifje moet lezen.Zomer1957
(voor wie het zich herinnert..)
vroeger
nam de zomer al zijn tijd,
paste
niet zuinig op zijn tellen,
telde
niet schraperig zijn passen,
wilde
van geen wijken weten,
maar sleepte
zich vadsig voort,
rekbaar
als zjizjip en tutteflut.
wij
waren onbekommerd jong toen,
goudvissen
in een bokaal vol zon.
de
Halve Maan was St Tropez
waar
de aankomende meisjes
hun
eerste bikini en hun pas
aangeschafte
borstjes kwamen showen
terwijl
hun ogen, op moedersbevel,
banghartig
bliksemden
dat wij,
hoewel aankomende jongens,
echt nérgens
mochten aankomen.
ongenaakbaar
hoog boven het water,
tronend
op zijn redderstoel,
keek
“den Tist” aandachtig toe
en
zag dat wij nog te redden waren,
terwijl
uit de krakende luidsprekers
boven
de “kabinnekes”
een
aankomst in de ronde van Frankrijk
hopeloos
verloren ging in het geroezemoes.
“André
Darrigade!” riep iemand,
maar
de uitslag bleef onduidelijk tot wij
- oh
wonder van techniek - een paar uur later al,
alles
konden lezen in de “rondegazet”,
rondgeschreeuwd
door kwieke krantenjongens,
zodat
nog slechts één cruciale vraag overbleef:
waar
in de cartoon van Thomas Pips
als
vroeger de zomer
de
stad had ingepalmd
en de
Demer flink uit de bek stonk,
dan
zetten de mensen aan de voordeur
stoelen
op de stoep, troepten ze samen
en dan
werd daar, in de laffe zwoelte
van
de onwillig invallende schemering,
de
stadskrant bijeen gekletst.
ergens
op een achterkoertje
werd door
iemand
een “boesterink”
gebakken
boven
een zinken emmer
en de
geur bracht zoveel anderen
op hetzelfde
sluimerend idee
dat
weldra de ganse straat
vol vetgebakken haringlucht hing.
die
zomer nam het leven
schaamteloos
zijn gemak
en rekte
zich stroperig uit.
wij
waren zonnekinderen,
sterfelijkheid
was ons nog vreemd,
de
tijd trapte nog niet op zijn adem
en
wij dachten argeloos
dat dit
eeuwig zou blijven duren.
wanneer
toch heeft
de
stroomversnelling
zich
ingezet?
rik tulkens
stadsdichter Diest 2012-2014
stadsgedicht Nr 8
Geen opmerkingen:
Een reactie posten